Noodgedwongen thuis zitten heeft ook zijn voordelen. Opeens hebben we meer tijd om ons wat extra te verdiepen in de bijzondere geschiedenis van de binnenstad. Ver hoeven we niet te gaan. Op de hoek van de Prinsengracht en de Looiersgracht bevindt zich een binnentuin met een interessant verhaal.

Tegenwoordig geeft Amsterdam de indruk één groot pretpark te zijn maar in de 17e eeuw was dat anders. Amsterdam had een zeer belangrijke functie als handelshoofdstad van Europa. Toch kon men er ook toen al de nodige afleiding vinden. Er waren talloze kroegen en wijnhuizen en voor de meer ontwikkelde burgers werden er regelmatig toneelvoorstellingen gegeven. Ook kon men terecht in talloze pleziertuinen aan de rand van de stad.

Aanvankelijk trof men pleziertuinen met labyrinten en fonteinen alleen aan bij privé buitenplaatsen langs de Vecht maar aan het begin van de 17e eeuw werden ook de tuinen bij herbergen en wijnhuizen zodanig verfraaid dat ze amusement boden voor de burgerij.



Op de hoek van de Prinsengracht en Looiersgracht kon men tegen betaling naar een publieke doolhof. De oorspronkelijke vermaaktuin, gelegen aan de Prinsengracht en aan de zuidkant van de Looiersgracht, werd aangelegd door de herbergier Vincent Jacobsz Coster (1553-1608) rond 1602. Het ingangspoortje bevond zich op de Prinsengracht tussen de nummers 336 en 338. Op een stadsplattegrond uit 1625 van Balthasar Florisz staat een vierkante doolhof getekend.

In de tuin achter de herberg waren beeldengroepen opgesteld. Men kon er houten en wassen beelden zien die historische en Bijbelse taferelen uitbeeldden, alsmede mechanische poppen.



Iets verder op de Looiersgracht stond herberg “De Oranje Pot”. De eigenaar hiervan opende ook een vermaaktuin. Sindsdien was er sprake van de Oude en de Nieuwe Doolhof. Eind 17e eeuw verhuisde de Nieuwe Doolhof naar de Rozengracht waar het bedrijf uiteindelijk plaats moest maken voor het Rozenhofje.



Hoe de Oude Doolhof er uit gezien moet hebben weten we uit de Doolhofboekjes die uitgegeven werden met beschrijvingen. Het eerste boekje kwam uit in 1648 en werd meerdere keren herdrukt. Het was de bedoeling dat men zo’n boekje kocht als souvenir. Na afloop van de rondgang door de tuin kon de bezoeker nog wat drinken in de herberg en lezen over de betekenis van de diverse voorstellingen die hij had gezien.

Er stond b.v. een fontein, gemaakt door Albert Vinckenbrinck. Hij was de stadsbeeldhouwer en heeft o.a. de preekstoel van de Nieuwe Kerk gesneden. In het doolhofboekje uit 1657 werden de beelden van David en Goliath en de schilddrager van Goliath genoemd. Zij zijn niet gesigneerd maar worden ook toegeschreven aan Vinckenbrinck. Deze beelden konden door een mechaniek in beweging worden gezet waarbij de koppen met touwen naar links en rechts gestuurd werden en de ogen in dezelfde richting meegingen. Ook kon David opkijken naar Goliath.

Eind 18e eeuw werd het Oude Doolhof als ”behoorlijk vervallen” beschreven. In 1852 leek er een einde aan te komen maar door een reddingsactie kreeg het nog 10 jaar respijt. Uiteindelijk viel in 1862 toch het doek. De inventaris werd vernietigd of verkocht aan opkopers. Alleen de beeldengroep van David en Goliath werd, door ingrijpen van de toenmalige gemeente archivaris, uit de boedel gehaald en is bewaard gebleven. David, Goliath en de schilddrager zijn nu nog te zien in het Amsterdam Museum.
Voor wie meer wil lezen over Amsterdam in de 17e eeuw zijn de volgende boeken een aanrader: De Toren van de Gouden Eeuw door Gabri van Tussenbroek en De Amsterdamse herberg 1450-1800 door Maarten Hell.